De vroegste invloeden
Voor zover wij weten waren de Romeinse legioensoldaten met hun uniforme gevechtskleding de eersten die hun stempel op de burgermode drukten. Naast borstharnassen, wollen hemden met korte mouwen - de tunica militaris -, speciale riemen en halfhoge sandalen, beschikte de Romeinse soldaat over verschillende mantels. Voor ieder klimaat, van de verzengende Egyptische hitte tot de bittere Hollandse kou, had hij een passend exemplaar. Het waren vooral deze mantels die vanwege hun comfort door burgers werden overgenomen, ondanks de strenge kledingwetgevingen van de Romeinen waarin wettelijk werd bepaald wie wat mocht dragen. Bovendien introduceerden de soldaten thuis nieuwe kleedgewoonten die zij in de uithoeken van het immense Rijk hadden leren kennen van de onderworpen volkeren en van de auxilia, de niet-Romeinse hulptroepen. Zo voerden zij het dragen van hemden en kleding uit bont in en waren zij de eersten die de beenwindsels, tibialia, afdeden en de broek van de Germanen, de braie, aantrokken.
Opkomst van het uniform
Tot ver in de zeventiende eeuw zouden de soldaten ongeüniformeerd blijven. In 1639 werd in ons land al weliswaar door de Raad van State besloten dat alle regimenten van de verschillende gewesten gelijk gekleed moesten zijn, maar dit gold alleen voor de snit van de kleding. Een soldaat droeg een linnen hemd, een wijde pofbroek, een nauwsluitend, zwaar verstevigd doublet dat in het Nederlands wambuis heette, wollen kousen en schoenen. Op zijn hoofd een hoge hoed en om de schouders een ‘casaque’, een cape die ook als jasje gebruikt kon worden. Alleen het verstevigde wambuis was typisch militair. Dit kledingstuk zou echter ook heel geliefd worden in de garderobe van de gewone burger, niet voor het gevecht, maar omdat het comfortabel was.