Hier klikken om te bewerken.
Na de val van Antwerpen in 1585 vestigden veel majolicabakkers zich in de Noordelijke Nederlanden. Hun kleurrijke assortiment bestond onder meer uit papkommen, schotels, apothekerspotten en siroopkannen. De massale import van het Chinese porselein vanaf 1600 en de ontwikkeling van het Delfts aardewerk hadden grote, nadelige gevolgen voor de Nederlandse majolicaproductie. Toch bleef men tot ver in de negentiende eeuw majolica maken. bron
Majolica (met een j) is in de Nederlanden vervaardigde tinglazuur aardewerk, ook wel geleiersgoed genoemd. De voorzijde is bedekt met tinglazuur, de achterzijde met loodglazuur. In de oven stapelde men dit type majolica op proenen, vuurvaste steuntjes, om vastbakken te voorkomen. Dit gaf een beschadiging aan de voorzijde van de schotels. |
Bij Majolica wordt verstaan: een bodem bedekt met doorzichtig loodglazuur en een bovenkant bedekt met wit (of soms blauw) tinglazuur. Het gaat dan vaak om borden of (pap)kommen. Faience bestaat uit voorwerpen geheel voorzien van een tinglazuur. Delft produceerde eigenlijk enkel nog faience na 1700. Terwijl in Friesland (noord-Nederland) tot in de 19e eeuw majolica is vervaardigd
Borden en kannen en andere